• pro·vi·sie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mondvoorraad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1500 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord provisie provisies
verkleinwoord provisietje provisietjes

de provisiev

  1. (voeding) voedselvoorraad, proviand
  2. (transport) verbruiksgoederen aan boord van bijv. een schip of vliegtuig, meestal in het internationale verkeer
     Als voor een gesleept schip echter wel een zeebrief is afgegeven en het heeft lading en/of provisie aan boord, dan is er geen sprake van een leeg gesleept schip en gelden de normale formaliteiten bij binnenbrengen.[3]
  3. (financieel) beloning die een adviseur of tussenpersoon ontvangt na de verkoop van een product
     Binnen een organisatie met verkopen wordt veelal gebruik gemaakt van provisie. Hierbij wordt een bedrag of percentage toegekend aan een derde partij als beloning voor zijn/haar aandeel in de order.[4]
  4. (financieel) geld gereserveerd voor een toekomstige gebeurtenis
  5. (juridisch) tijdelijke maatregel
  6. (juridisch), (financieel) (Vlaams) voorschot dat een cliënt betaalt aan een advocaat of deurwaarder
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]