• bits·heid
  • Afleiding van bits met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud meervoud
naamwoord bitsheid bitsheden
verkleinwoord - -

de bitsheidv

  1. het bits zijn of zo overkomen
    • De bitsheid van die vrouw irriteert veel mensen. 
84 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be