• bij·bren·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijbrengen
bracht bij
bijgebracht
zwak -cht volledig

bijbrengen

  1. overgankelijk, (medisch) iemand ~: weer bij bewustzijn brengen
    • Met wat extra zuurstof was hij snel weer bijgebracht. 
  2. overgankelijk iemand iets bijbrengen: zorgen dat iemand iets leert
    • Als het zo'n chaos is in de klas, is het nauwelijks mogelijk de leerlingen zoiets als wiskunde bij te brengen. 
     Wat ze me vooral bijbracht was om meer van het hier en nu te leren genieten en minder over de toekomst te denken.[1]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be