• bij·en·hou·de·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord bijenhouderij bijenhouderijen
verkleinwoord bijenhouderijtje bijenhouderijtjes

de bijenhouderijv

  1. bedrijf waar men bijen houdt ; bedrijf van een imker
     "De honing is te duur. Het is belachelijk. Er is makkelijk geld te verdienen met het kopen en verkopen van bijen", zegt Bruce Robertson, directeur van een bijenhouderij.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Boeven storten zich op bijen: honing is goud” (Woensdag 15 maart 2017, 08:24), NOS