bijleggen
- bij·leg·gen
- samenstelling van bij en leggen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bijleggen |
legde bij |
bijgelegd |
zwak -d | volledig |
bijleggen
- overgankelijk toevoegen, het ontbrekende bijbetalen
- We moeten nog 20 euro bijleggen om de rekening te kunnen betalen.
- overgankelijk meningsverschil of ruzie oplossen
- Gelukkig hebben mijn zussen hun ruzie bijgelegd.
1. toevoegen
2. meningsverschil of ruzie oplossen.
- Het woord bijleggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijleggen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be