Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·zijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijzijn -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het bijzijno

  1. in het ~: in aanwezigheid van iemand
    • In het bijzijn van vrijwel alle ouders zongen de kinderen van het kinderkoor een kerstlied op het toneel. 
     Al meerdere malen had Sander hem in het bijzijn van anderen gekleineerd.[1]

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen