• er·bij
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     bij  
 persoonlijk     erbij  
aanwijz.   nabij     hierbij  
  veraf     daarbij  
  vragend/betrekk.     waarbij  

(scheidbaar)
erbij

  1. vervangt bij het of bij ze
    • Tja, dat hoort erbij! 
    • De straf erbij is levenslang. 
     Op een avond, na een lange dag, zag ik een man aan een kampvuurtje zitten. Ik ging erbij zitten en hij stelde zich voor als Scrambler, een Texaan met een wilde bos dreadlocks die wat noedels uit een pindakaaspot zat te eten.[1]
  • erbij zijn
    betrapt worden op een iets strafbaars
• De dief is erbij en gegrepen door de politie. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be