• bij·stand
enkelvoud meervoud
naamwoord bijstand -
verkleinwoord

de bijstandm

  1. in algemene zin: geboden hulp, ondersteuning
    • Met bijstand van het buurland wist men de vijand het hoofd te bieden. 
  2. (economie) (regering) een van staatswege geboden basisuitkering aan iemand die geen inkomen heeft
    • Hij moet van de bijstand zien rond te komen. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]