• bij·kans
  • In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: bijna’ voor het eerst aangetroffen in 1432 [1]
  • samenstelling van  bij  en  kans 

bijkans

  1. bijna, op zo'n manier dat het niet veel scheelt of iets is zo
    • Het spel was, zoals zo vaak dit seizoen, niet om aan te zien. Maar wat maakte het uiteindelijk uit. De schaamte van een jaar geleden is uitgewist. Het publiek, dat bijkans gek werd van de spanning, juichte twee keer uitbundig. En dat was bij de 1-0 en 2-0 van Jong PSV. [2] 
91 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]