manier
- ma·nier
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijze’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1260 [1]
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | manier | manieren |
verkleinwoord | maniertje | maniertjes |
de manier m
- de handelswijze
- De manier waarop je mij aanspreekt staat mij niet aan.
- ▸ Al snel zag ik in dat ik op deze manier Canada nooit zou halen, maar vooralsnog genoot ik van elke bloem.[2]
- ▸ Ze moesten het materiaal dus verwarmen met vuur en bovendien een systeem bedenken om de stammen boven het vuur om te draaien op ongeveer dezelfde manier als zuiderlingen schapenlichamen boven open vuur roteerden.[3]
1.
- Het woord manier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "manier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "manier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be