Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haast
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1237 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: bijna, weldra’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord haast -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de haastv / m

  1. de drang hebben om iets snel te doen
    • Ik heb haast. 
     Het Duitse reizen staat in het teken van de haast en de productiviteit: zo snel mogelijk van Hamburg naar München in een hard geveerde BMW, met een korte stop voor een vette hap in de Raststätte.[2]
     Ik begrijp al die haast van tegenwoordig niet. Wij vonden 25 kilometer per dag al prima, terwijl jullie nu ruim 40 kilometer per dag doorjakkeren.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Bijwoord

haast

  1. bijna
    • Dingen die lekker lang duren, lijken haast niet meer te mogen. 
    • Hij wist haast geen woord uit te brengen. 
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
haasten

haast

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van haasten
  2. gebiedende wijs van haasten

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 "haast" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be