bijtijds
- bij·tijds
- samenstelling van bij en tijd met het achtervoegsel -s
bijtijds
- (ruim) binnen de beschikbare tijd, op tijd
- Als je bijtijds vertrekt hoef je je niet te haasten.
- Hij had al zijn werkstukken bijtijds ingeleverd.
- Hij was nog een half uur doorgelopen en de Heuvels waren hoger en hoger geworden toen hij plotseling bijna struikelde. Hij kon zich nog bijtijds op de been houden. [1]
- Het woord bijtijds staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijtijds" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 120
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be