bijlage
- bij·la·ge
- leenvertaling van Duits Beilage "bijvoegsel, bijgerecht, bij-, toevoeging", in de betekenis van ‘geschrift ter aanvulling’ voor het eerst aangetroffen in 1729 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bijlage | bijlagen, bijlages |
verkleinwoord | bijlagetje | bijlagetjes |
- document dat bij een ander document of stuk tekst als aanhangsel is toegevoegd
- De minister kreeg het rapport van de onderzoekscommissie als bijlage bij kamervragen toegestuurd.
- De cijferlijst is een bijlage bij een diploma.
- ▸ Jeroen schudde met de brochure, waarna een bijlage van grijs papier op zijn schoot viel.[4]
- (informatica) een bestand dat bij een e-mail is meegezonden
- Ik stuur de foto's mee als bijlage.
1. geschrift ter aanvulling
2. een bestand dat bij een e-mail is meegezonden
- Het woord bijlage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijlage" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bijlage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "bijlage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be