• at·tach·ment
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bestand dat met een e-mail wordt meegezonden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1998 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord attachment attachments
verkleinwoord - -

de attachmentv / m, het attachmento

  1. (informatica) bestand dat met een e-mail wordt meegezonden


enkelvoud meervoud
attachment attachments

attachment

  1. (informatica) attachment, bijlage, bijvoegsel
  2. aanhechtsel, bijvoegsel, toevoegsel
  3. afhankelijkheid, verslaving
  4. (juridisch) beslaglegging
  5. (economie) detachering
  6. genegenheid, trouw