beslaglegging
- be·slag·leg·ging
- afgeleid van beslag leggen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beslaglegging | beslagleggingen |
verkleinwoord |
de beslaglegging v
- (juridisch) (economie) gerechtelijke handeling waardoor iemand niet meer vrij over zijn eigendom kan beschikken
- Wanneer de Ebony Shine in Makkum ligt voor een opknapbeurt, zien de Zwitsers een kans: het jacht is een bewijsstuk in de zaak. Met een rechtshulpverzoek vragen ze Nederland om een beslaglegging. Equatoriaal-Guinea maakt er bezwaar tegen tijdens de rechtszaak in Zwolle. Het jacht is eigendom van de staat, zegt de verdediging: het wordt voor officiële doeleinden gebruikt, niet voor privézaken. „Zwemmen en dansen”, merkt de Nederlandse officier van justitie fijntjes op: „Dat zijn volgens mij geen officiële activiteiten.”[2]
- In Amsterdam lopen naar schatting 80.000 huishoudens risico op „problematische schulden” - schulden die ondanks maximale inspanning niet in drie jaar kunnen worden afgelost. In 2015 was het gemiddelde bedrag van die schulden 42.900 euro, aan gemiddeld veertien schuldeisers. Van de mensen die in aanmerking komen voor saneringskrediet van de Gemeentelijke Kredietbank, steeg het gemiddelde schuldbedrag van 20.000 euro in 2013 naar 24.000 vorig jaar. Zo’n duizend jongeren werden aangemeld voor intensieve schuldhulpverlening, 8 procent meer. Hiertegenover staat de eerdere signalering van mensen die in financiële problemen komen. Zij worden eerder geholpen, wat schulden beperkt houdt, en kunnen hun financiën eerder weer op orde krijgen. Het betekent ook dat rigoureuze maatregelen als woningontruiming en beslag op de uitkering minder vaak nodig zijn. Het aantal ontruimingen van corporatiewoningen daalde van 636 in 2013 gestaag naar 407 in 2016. Het aantal beslagleggingen daalde van 16.415 in 2014 naar 9.300 in 2016.[3]
1. gerechtelijke handeling waardoor iemand niet meer vrij over zijn eigendom kan beschikken
- Het woord beslaglegging staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Marit Willemsen 14 april 2017
- ↑ NRC Bas Blokker 11 maart 2017