Bijenkasten in een bijenstal
  • bij·en·kast
enkelvoud meervoud
naamwoord bijenkast bijenkasten
verkleinwoord - -

de bijenkastv / m

  1. kast waarin bijen wonen, geïnstalleerd door een bijenhouder om honing en was verzamelen
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]