Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ste·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opsteken
stak op
opgestoken
klasse 4 volledig

Werkwoord

opsteken

  1. iets leren
    • Nadat hij de hele nacht had gefeest stak hij niets op van de lessen op school. 
     Terwijl hij kookte, vertelde ik hem dat ik ook een tijdje in stilte had gelopen, dat ik er veel van had opgestoken en in de toekomst ook vaker stil zou willen zijn.[1]
  2. iets in de brand steken (bijvoorbeeld van een sigaar of sigaret)
    • Ondanks zijn benauwdheid stak hij toch weer een sigaret op. 
     Ik kookte wat pasta terwijl zij een jointje opstak.[1]
  3. omhoog brengen (bijvoorbeeld van haar)
    • De chirurg stak haar haren op zodat die onder de operatiemuts pasten. 
  4. beginnen te waaien
    • In de loop van de dag stak de storm op en begon het ook te regenen. 
     Maar van deze paradijselijke vergezichten kon ik niet genieten omdat ik bang was dat er weer een storm zou opsteken.[1]
  5. ontstaan van iets
     The Rat Pack was de laatste weken namelijk erg gegroeid en er staken de nodige spanningen de kop op.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be