afsteken
- af·ste·ken
- samenstelling van af bw en steken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afsteken |
stak af |
afgestoken |
klasse 4 | volledig |
afsteken
- overgankelijk door insteken van bijvoorbeeld een spade een hoeveelheid materiaal verwijderen
- Hij heeft de rand van het perkje keurig afgestoken.
- inergatief een groot contrast geven
- Die kleur stak sterk af bij de achtergrond.
- overgankelijk doen ontbranden
- Hij wilde een lucifer afsteken, maar het was te winderig.
- overgankelijk een redevoering, zang of preek ten gehore brengen
- Hij begon een scheldpartij af te steken, maar de voorzitter belette hem dat.
- [3]: vuurwerk afsteken
- iemand de loef afsteken
iemand te snel of te slim af zijn
1. door insteken van bijvoorbeeld een spade een hoeveelheid materiaal verwijderen
- Het woord afsteken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afsteken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be