• af·ste·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afsteken
stak af
afgestoken
klasse 4 volledig

afsteken

  1. overgankelijk door insteken van bijvoorbeeld een spade een hoeveelheid materiaal verwijderen
    • Hij heeft de rand van het perkje keurig afgestoken. 
  2. inergatief een groot contrast geven
    • Die kleur stak sterk af bij de achtergrond. 
  3. overgankelijk doen ontbranden
    • Hij wilde een lucifer afsteken, maar het was te winderig. 
  4. overgankelijk een redevoering, zang of preek ten gehore brengen
    • Hij begon een scheldpartij af te steken, maar de voorzitter belette hem dat. 
  • [3]: vuurwerk afsteken
  • iemand de loef afsteken
iemand te snel of te slim af zijn
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be