anzünden
- an·zün·den
Naar frequentie | 7845 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
anzünden |
zündete an |
angezündet |
zwak | volledig | hulpwerkwoord: haben |
anzünden
- overgankelijk aanmaken, doen branden
sich anzünden + datief
- wederkerend zich iets aansteken
sich anzünden + accusatief
- wederkerend zichzelf aansteken