aanmaken
- aan·ma·ken
- [1], [2], [4] samenstelling van aan vz en maken ww
- [3] samenstelling van aan bw en maken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanmaken |
maakte aan |
aangemaakt |
zwak -t | volledig |
aanmaken
- overgankelijk een bepaalde substantie produceren
- Jonge mensen hebben veel eiwitten nodig, omdat ze veel nieuw weefsel aanmaken.
- ▸ Voor het feit dat een gemiddelde vruchtbare vrouw 100 000 eicellen heeft en een man een biljoen zaadcellen zal aanmaken, die allemaal heel verschillend zijn, maar dat jij er ondanks al die mogelijkheden in bent geslaagd te worden zoals je bent.[1]
- overgankelijk een nieuw exemplaar van iets maken, voornamelijk op een computer
- Met deze wizard kun je snel een tabel aanmaken.
- overgankelijk doen ontbranden
- Hij ging voor ons het vuur aanmaken met hout.
- overgankelijk (kookkunst) toebereiden, op smaak brengen door toevoeging van iets
- een salade met een dressing aanmaken
- gehakt met uit en kruiden aanmaken
1. een bepaalde substantie produceren
2. een nieuw exemplaar van iets maken, voornamelijk op een computer
3. doen branden
- Het woord aanmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanmaken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be