producir
- IPA: /pɾo.ðu.ˈsiɾ/
- pro·du·cir
producir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
producir |
producía |
producido |
volledig |
- overgankelijk aanmaken, produceren, fabriceren, voortbrengen
- teweegbrengen, veroorzaken
- opbrengen, opleveren