• stop·con·tact
enkelvoud meervoud
naamwoord stopcontact stopcontacten
verkleinwoord stopcontactje stopcontactjes

het stopcontacto

  1. (elektrotechniek) inrichting waardoor men d.m.v. het insteken van een stekker elektrisch verbinding met het lichtnet maakt
     Ik haalde mijn MacBook uit zijn etui en legde hem rechts op het bureaublad. Ik sloot de netwerkvoeding [sic!] aan op het stopcontact.[2]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]