• sjor·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord sjorring sjorringen
verkleinwoord

de sjorringv

  1. (transport) de vastzetting van lading zodat deze niet kan verschuiven of omvallen tijdens transport
     „Het was een bewolkte, zwoele namiddag; de matrozen hingen lui op het dek rond of staarden wezenloos over het loodkleurige water. Queequeg en ik waren rustig een zogenaamde zwaardmat aan het weven als extra sjorring voor onze sloep. Om ons heen was alles zo stil en gedempt en toch ook vervuld van wat ging komen en in de lucht hing zo’n mijmerachtige betovering dat die zwijgende mannen stuk voor stuk in hun eigen onzichtbare ik leken op te gaan.[1]
  2. (scouting) de verbinding van houten palen met behulp van touw
  1.   Weblink bron
    Rudy Ligtenberg
    “Ondragelijk wit” (16 april 2008), Reformatorisch Dagblad