[2] pionieren
  • pi·o·nie·ren

pionieren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pionieren
pionierde
gepionierd
zwak -d volledig
  1. als eerste iets doen dat later door andere gevolgd kan worden; verkennen van een onbekend gebied; iets als eerste proberen
    • Het is nu nog even pionieren met een Google Pixel 2 (met slimme assistent), een computer met domotica-software in je huis en een geprogrammeerd commando via het IFTTT-platform, maar het lukt inmiddels om buitenshuis mijn lichten aan en uit te schakelen door te praten tegen de Google Assistant in mijn telefoon.[2] 
    • Kleine bedrijfjes als Quicargo proberen te pionieren tussen de grote spelers van de transportsector, door slim gebruik te maken van nieuwe technologieën.[3] 
  2. (scouting) maken van bouwwerken met behulp van touw en houten palen
97 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf L. van Dekken 6 februari 2018
  3. NRC Marit Willemsen 7 september 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be