pionieren
- pi·o·nie·ren
pionieren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
pionieren |
pionierde |
gepionierd |
zwak -d | volledig |
- als eerste iets doen dat later door andere gevolgd kan worden; verkennen van een onbekend gebied; iets als eerste proberen
- Het is nu nog even pionieren met een Google Pixel 2 (met slimme assistent), een computer met domotica-software in je huis en een geprogrammeerd commando via het IFTTT-platform, maar het lukt inmiddels om buitenshuis mijn lichten aan en uit te schakelen door te praten tegen de Google Assistant in mijn telefoon.[2]
- Kleine bedrijfjes als Quicargo proberen te pionieren tussen de grote spelers van de transportsector, door slim gebruik te maken van nieuwe technologieën.[3]
- (scouting) maken van bouwwerken met behulp van touw en houten palen
- [2] sjorren
- Het woord pionieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pionieren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf L. van Dekken 6 februari 2018
- ↑ NRC Marit Willemsen 7 september 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be