Nederlands

 
tussenstop op weg naar Batavia
Uitspraak
Woordafbreking
  • tus·sen·stop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tussenstop tussenstops
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tussenstopm

  1. korte onderbreking van een reis om te tanken of weer op krachten te komen
    • Vanuit Lyon ging hij, met tussenstops in Chambéry en Turijn, naar Milaan. Daar is hij donderdagnacht gedood in een vuurgevecht met patrouillerende agenten.[2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen