Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stop·wol
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stopwol
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stopwolv / m

  1. (wollen) draad waarmee men een gat in een haak- of breiwerk kan repareren
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen