• pen
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘schrijfgereedschap’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pen pennen
verkleinwoord pennetje pennetjes

depenv/m

  1. (teken- en schrijfmateriaal) instrument om met inkt te schrijven of te tekenen
    • Hij schrijft met een pen. 
  2. (teken- en schrijfmateriaal) dat gedeelte van een vulpen waarmee de inkt over het papier verdeeld wordt
  3. (biologie) lange, stevige veer van vogels
    • Zijn er oude pennen blijven staan: tot de helft afknippen, dan laten uitdrogen en daarna pas trekken.[3] 
  4. (techniek) dunne staaf om in of door iets te steken
    • Een metalen pen met gravering. 
vervoeging van
pennen

pen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pennen
    • Ik pen. 
  2. gebiedende wijs van pennen
    • Pen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pennen
    • Pen je? 
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  • pen
  • Afkomstig uit het Frans

pen

  1. mooi, knap, netjes
    «I dag den siste mai er det spådd pent vær og stigende temperatur.»
    Vandaag, in de laatste dag van mei, worden er mooi weer en stijgende temperaturen voorspeld.
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud pen penere penest
o enkelvoud pent
meervoud pene
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
pene penere peneste
  • pen
  • Afkomstig uit het Duits.

pen

  1. mooi, knap, netjes
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud pen penare penast
o enkelvoud pent
meervoud pene
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
pene penare penaste