1. Een veder op het strand.
  • ve·der
enkelvoud meervoud
naamwoord veder vederen
veders
verkleinwoord vedertje vedertjes

de vederv / m

  1. (zoötomie) pen met fijnvertakt uitgroeisel waaruit de huidbedekking van een vogel is opgebouwd
  • veer (meer gangbaar)
80 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]