kooi
- kooi
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hok, stal’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kooi | kooien |
verkleinwoord | kooitje | kooitjes |
- (techniek) een uit tralies of gaas gemaakt voorwerp dat een ruimte omsluit
- De Kooi van Faraday.
- (veeteelt) ~ voor dieren
- Hamsters worden meestal in een kooi gehouden.
- (veeteelt) stal voor schapen, kippen of varkens
- (scheepvaart) slaapplaats aan boord van een schip
- De andere matrozen lagen al in hun kooi.
|
|
- Naar (de) kooi gaan
gaan slapen
1. een uit tralies of gaas gemaakt voorwerp dat een ruimte omsluit
4. slaapplaats op een schip
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
vervoeging van |
---|
kooien |
kooi
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kooien
- Ik kooi.
- gebiedende wijs van kooien
- Kooi!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kooien
- Kooi je?
- Het woord kooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kooi" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "kooi" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kooi op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be