Een stel, liggend in een hangmat.
  • hang·mat
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘hangend net om in te liggen’ voor het eerst aangetroffen in 1627 [1]
  • Een volksetymologische verbastering van hammak, dat ontleend is aan het Spaanse hamaca (een Zuid-Amerikaans woord).
enkelvoud meervoud
naamwoord hangmat hangmatten
verkleinwoord hangmatje hangmatjes

de hangmatv / m

  1. een doek of net dat aan de uiteinden opgehangen wordt en waarin personen kunnen liggen
    • Hij was zo zwaar dat hij door de hangmat heen zakte. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]