• klep·kooi
enkelvoud meervoud
naamwoord klepkooi klepkooien
verkleinwoord

de klepkooiv / m

  1. kooi voor dieren die met behulp van een neervallende klep gesloten kan worden en zo gebruikt wordt om dieren te vangen zonder ze te verwonden
     De Noordijker wil de zwerfkatten niet hebben op zijn erf en daarom heeft hij goede afspraken gemaakt met het Dierenasiel Brammelo. Hij vangt de zwerfkatten in een kooi en brengt ze naar het asiel. „Met kattenvoer in een klepkooi, zodat het beest er niets aan lijdt.”[2]
     De vogels waren gevangen met een speciale lijm op lijmstokken en met gebruik van een klepkooi met daarin een lokvogel. Als vogels op de stok gingen zitten, konden ze er niet meer van af. Landden ze op het deksel van de kooi, dan klapte die dicht.[3]
     Passanten meldden zaterdag van een vogelvanger op de oude vuilstort aan de Wiltsangh in Nunspeet. De man vluchtte en liet een klepkooi en een mistnet achter.Toen de man zondagmorgen rond twintig voor 12 zijn spullen wilde ophalen, werd hij door de boa’s en politiemensen aangehouden.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Er komt een auto en dan hupsakee, de kat eruit” (13-10-2010), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Roel Lutkenhau
    “Voedsel en Warenautoriteit pakt Bornse sijsjeslijmer” (31-03-2011), Tubantia
  4.   Weblink bron “Vogelvanger aangehouden” (1 december 2008), Reformatorisch Dagblad