kou
- kou
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kou | |
verkleinwoord | koutje | koutjes |
de kou v
- situatie met lage temperatuur
- ▸ Snel pakte ik mijn rugzak in en vertrok met een dikke laag kleren aan. Binnen een uur was ik de kou weer vergeten omdat het zweet langs mijn hoofd begon te druipen.[2]
- een virusinfectie aan keel of neus
- [1] koude, kilte
- [2] verkoudheid
- avondkou, herfstkou, ijsheiligenkou, ijskou, nachtkou, ochtendkou, schaapscheerderskou, Siberische kou, vrieskou, waterkou, winterkou
1. lage temperatuur
2. een virusinfectie aan keel of neus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kou | |
verkleinwoord | koutje | koutjes |
de kou m
- (bloemplanten) Cordia subcordata een plant uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae )
- Het woord kou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kou" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] kou op Wikidata
- ↑ kou op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
kou
- (evenhoevigen) koe; een vrouwelijk rund
kou
- (evenhoevigen) koe; een vrouwelijk rund
kou
- (evenhoevigen) koe; een vrouwelijk rund
kou
- (evenhoevigen) koe; een vrouwelijk rund