Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • herfst·kou
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord herfstkou
verkleinwoord herfstkoutje herfstkoutjes

Zelfstandig naamwoord

de herfstkouv

  1. de koude die kan heersen in de periode tussen de zomer en de winter
     De dertiende editie is een zeer geslaagde. Zaterdag bij zacht lenteweer drukker dan normaal, zondag met zonnige herfstkou ook bezocht door duizenden.[1]
     Hij is namelijk ook nogal verzot op vis en schaal- en schelpdieren. En warempel, zijn smaakgeheugen was zo goed dat hij een volstrekt authentiek gevulde vissoep op tafel zette, die mij terugbracht in Portugal. Ik denk dat ik er deze week weer een nodig heb, om te bekomen van warme mediterrane vakantiedagen en te wennen aan de herfstkou.[2]
     Hij deed het raam dicht, de herfstkou was dichterbij gekomen.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Marjon Kok
    “Landgoedfair in De Lutte: ‘Snel even jam bijmaken’” (27-10-2019), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Merijn Tol
    “Gevulde vissoep tegen de kou” (11 oktober 2019), Het Parool
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142