beest
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- beest
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1253 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beest | beesten |
verkleinwoord | beestje | beestjes |
Zelfstandig naamwoord
beest o
- (dierkunde) dier, gebruikt om het aardse, niet menselijke van een dier te benadrukken
- benaming voor een mens, meestal een man, als men wild en dierlijk gedrag wil aangeven, positief en negatief gebruikt; wat een beest
- De dronken man gedroeg zich als een wild beest.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beesten |
beest
Gangbaarheid
- Het woord beest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "beest" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "beest" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Suzanne Vermeer “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Drents
Zelfstandig naamwoord
beest
- (zoogdieren) koe; een vrouwelijk rund
Schrijfwijzen
Synoniemen
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
beest
- (zoogdieren) koe; een vrouwelijk rund