• fuif·beest
enkelvoud meervoud
naamwoord fuifbeest fuifbeesten
verkleinwoord

het fuifbeesto

  1. iemand die (te) vaak en (te) heftig feestviert
    • ‘Winnen went nooit’, lachte Sanne Cant. ‘Ik pakte gisteren mijn zesde Belgische titel. Na een kort feestje met de fans in het supporterslokaal keerde ik snel huiswaarts. Er komen immers nog te veel belangrijke wedstrijden aan voor mij. Trouwens, ik ben niet zo’n fuifbeest. Ik zal na het seizoen mijn schade wel inhalen.[1] 
    • Channel 4 maakt een documentaire over The Primrose Hill Set, een verzamelnaam voor een aantal Britse beroemdheden uit de jaren negentig. Ze hebben hun bekendheid deels te danken aan hun exuberante levensstijl met bijhorende wilde feestjes in de Londense wijk Notting Hill. De Britse roddelpers was dol op de fuifbeesten en publiceerde steevast hun foto's.[2] 
82 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. de Standaard 12/01/2015 om 15:14 Sanne Cant pakt meteen zege in kampioenentrui
  2. de Standaard 11/06/2013 om 10:07 door tdm Documentaire over Kate Moss in de pijplijn
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be