• bees·ten·weer
enkelvoud meervoud
naamwoord beestenweer beestenweren
verkleinwoord beestenweertje

het beestenweero

  1. heel slecht, onaangenaam, onstuimig weer
     Beestenweer. De regen valt met bakken uit de hemel boven Papendal. Er staan plassen op de blauwe atletiekbaan. Weer om je training naar de sporthal te verplaatsen.[2]
     Woensdag was het beestenweer in Dwars door Vlaanderen. Liefst 78 renners stapten af. Nummer drie Dylan van Baarle zat een kwartier na de finish nog na te trillen. Achttien van de 22 ploegen hadden te maken met valpartijen en uitvallers. En Quintana? Pas in de finale moest hij passen, op de Oude Kwaremont. Uiteindelijk kwam hij als 78ste, zeven minuten na de winnaar, ogenschijnlijk rustig over de finish.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Bos verkent olympische skeletonbaan: 'Alleen Chinezen zijn hier nog geweest'” (Maandag 11 oktober 2021, 09:30), NOS
  3.   Weblink bron “Klimgeit Quintana kan (bijna) mee op de kasseien” (Woensdag 25 maart 2015, 19:32), NOS