Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • feest·beest
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord feestbeest feestbeesten
verkleinwoord feestbeestje feestbeestjes

Zelfstandig naamwoord

het feestbeesto

  1. (informeel) iemand die (te) veel van feesten houdt
    • Hij is een echt feestbeest. Ieder weekend gaat hij naar party's.  
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen