speelgoedbeest
  • speel·goed·beest
enkelvoud meervoud
naamwoord speelgoedbeest speelgoedbeesten
verkleinwoord speelgoedbeestje speelgoedbeestjes

het speelgoedbeesto

  1. een zachte pop in de vorm van een dier
     „Wat heb je daar?" vroeg ik, op het speelgoedbeestje in zijn hand wijzend.[1]


  1. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823