bestiaal
- bes·ti·aal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beestachtig’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
- van Frans bestial [2][3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bestiaal | bestialer | bestiaalst |
verbogen | bestiale | bestialere | bestiaalste |
bestiaal
- (pejoratief) zich dierlijk gedragend
- Het woord bestiaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bestiaal" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "bestiaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bestiaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be