Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bes·ti·a·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beestachtigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1720 [1]
  • bestiaal met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud meervoud
naamwoord bestialiteit bestialiteiten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bestialiteitv

  1. (pejoratief) dierlijk gedrag vertonen, totaal gebrek aan beschaving
  2. het door mensen verrichten van seksuele handelingen met dieren
    • Op het bedrijven van bestialiteit rust een maatschappelijk taboe. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen