• bees·ten
  • afgeleid van beest met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beesten
beestte
gebeest
zwak -t volledig

beesten

  1. onovergankelijk (informeel) zich misdragen, de beest uithangen

de beestenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beest
     In die reservaten is er voldoende voedsel voor die beesten.[1]
     De Engelsen en hun geallieerden hadden honderdduizenden Afrikanen afgeslacht, hun eigen en die van de vijand, ze waren de meest meedogenloze menselijke beesten van de aarde.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be