• even·hoe·vi·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord evenhoevigen
verkleinwoord

de evenhoevigenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord evenhoevige
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (zoogdieren) een orde Artiodactyla   van zoogdieren met een even aantal tenen met hoeven
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    E.J. van Nieukerken & Marco Roos
    4. Evolutie en classificatie - de boom van het leven schudt zijn takken in:
    Noordijk, J. e.a.
    De Nederlandse biodiversiteit. (2010), Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis ; European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden, ISBN 9789050113519