• even·hoe·vi·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord evenhoevige evenhoevigen
verkleinwoord - -

de evenhoevigev / m

  1. (dierkunde) benaming voor een dier uit de orde Artiodactyla  , zoogdieren met twee of vier tenen met hoeven
     Vind je een hoefafdruk met twee (koe) of vier (varken) klauwen dan gaat het om een evenhoevige.[2]

evenhoevige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van evenhoevig
     MKZ is een ziekteverwekker die om zichzelf in stand te houden evenhoevige dieren nodig heeft.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Wim Köhler
    “Kan mijn huisdier mond- en klauwzeer krijgen?” (30 maart 2001) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    J.P.J.M. de Munter
    “Brieven : Besmet vee” (19 april 2001) op nrc.nl