evenhoevig
- Geluid: evenhoevig (hulp, bestand)
- IPA: / ˌevənˈhuvəx / (4 lettergrepen)
- even·hoe·vig
- leenvertaling van Latijn Artiodactyla dat is gevormd uit Oudgrieks ἄρτιος (ártios) "even" en δάκτυλος (dáktylos) "vinger, teen", samenstellende afleiding van even bn hoef zn met het achtervoegsel -ig [1]
stellend | |
---|---|
onverbogen | evenhoevig |
verbogen | evenhoevige |
partitief | evenhoevigs |
evenhoevig
- (dierkunde) vooral lopend op twee tenen van elke voet, waarvan de nagels zijn uitgegroeid tot hoeven; behorend tot de zoogdieren uit de orde Artiodactyla
- ▸ De export van koeien, varkens en ander evenhoevig vee is dit eerste halfjaar sterk gedaald.[2]
- Het woord evenhoevig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Export dieren sterk gedaald” (18 september 2001) op nrc.nl