onevenhoevig
- Geluid: onevenhoevig (hulp, bestand)
- IPA: / ˌɔnevənˈhuvəx / (5 lettergrepen)
- on·even·hoe·vig
- leenvertaling van Latijn Perissodactyla dat is gevormd uit Oudgrieks περισσός (perissós) "oneven" en δάκτυλος (dáktylos) "vinger, teen", samenstellende afleiding van oneven bn hoef zn met het achtervoegsel -ig
stellend | |
---|---|
onverbogen | onevenhoevig |
verbogen | onevenhoevige |
partitief | onevenhoevigs |
onevenhoevig
- (dierkunde) vooral lopend op een of drie tenen van elke voet, waarvan de nagels zijn uitgegroeid tot hoeven; behorend tot de zoogdieren uit de orde Perissodactyla
- ▸ Een paardenhoef is echter het meest geschikt voor de vervaardiging van objecten, omdat dit dier onevenhoevig is en daarom een grotere hoef heeft dan bijvoorbeeld een rund.[1]
- Het woord 'onevenhoevig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Marloes Rijkelijkhuizen“Handleiding voor de determinatie van harde dierlijke Materialen: Bot, gewei, ivoor, hoorn, schildpad, balein en hoef” (2008), Amsterdam University Press, Amsterdam, ISBN 9789089640239, p. 90