schaapscheerderskou
- schaap·scheer·ders·kou
- verwijst naar de periode waar schapen worden geschoren
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaapscheerderskou | |
verkleinwoord |
de schaapscheerderskou v
- koude periode omstreeks half juni; periode ook vanaf dewelke schapen geschoren worden
- Het woord 'schaapscheerderskou' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.