• va·ri·a·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord variatie variaties
verkleinwoord variatietje variatietjes

de variatiev

  1. vorm die een beetje van een andere afwijkt
  2. (muziek) bewerking of aanpassing van een thema
  3. (geologie) van een punt op aarde, de hoek tussen het magnetische en het geografische noorden
  4. (wiskunde) het kunnen kiezen van k elementen uit een verzameling van o elementen, waarbij ieder element maximaal één keer gekozen mag worden, en waarbij gelet wordt op de volgorde van kiezen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]