• af·wijkt
vervoeging van
afwijken

afwijkt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwijken
    • ... dat jij afwijkt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwijken
    • ... dat hij afwijkt. 
     Zodra ze een beetje afwijkt richting de straat, duwt hij haar terug.[1]
     184 Hij drukt de jongeren op het hart dat ze een priester die van het rechte pad afwijkt daar zeker op mogen aanspreken.[2]
     Ik vraag Telegraaf-journaliste Marianne Janssen hoe het mogelijk is dat haar weergave van het voorwoord afwijkt van het werkelijk gepubliceerde voorwoord.[3]
  1. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  2. Jürgen Mettepenningen
    “Franciscus” (2019), Polis (uitgeverij), ISBN 9789463104951
  3. Kolfschooten, Frank van
    “Ontspoorde wetenschap” (2012), De Kring, ISBN 9789491567087