val
- val
[A] de val m
- algemeen: het omlaag gaan, de daling
- ten gevolge van de zwaartekracht naar beneden gaan
- het ten gevolge van de zwaartekracht onvrijwillig ergens op terecht komen
- hoogte van waarvandaan iets naar beneden valt
- van zijn macht beroofd worden
- richting van de stof, waarbij de figuren op de stof naar beneden gaan
- fruit dat uit de boom gevallen is, niet geplukt is
- beweegbare vloer van een ophaalbrug
- (waterbeheer) verkorte vorm voor dijkval of oeverval
- De bewoners trokken weg uit vrees voor een val[2]
- (Limburg) een naamval
- [3] Een val
|
|
- Een oude rot in de val
Stoett-1957 [3]
- Hoogmoed komt voor de val
iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende
6. richting van de stof, waarbij de figuren op de stof naar beneden gaan
- apparaat met een vallende deur of klem, met als doel bepaalde dieren te vangen
- afhangende zoom of strook, bijvoorbeeld van gordijnstof voor een raam ter versiering of tegen de inkijk
- (figuurlijk) hinderlaag, valstrik
- [1]: muizenval
- Het woord val staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "val" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "val" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ PZC, 29 juni 2002: Dijkval verhaalt van kracht en onmacht rond de dijken
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- val