• toe·val
  • In de betekenis van ‘onvoorzien geval’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • samenstelling van  toe  en  val  , (stam van het werkwoord vallen) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord toeval toevallen
verkleinwoord (toevalletje) (toevalletjes)

toeval

  1. o: een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien of niet te berekenen is geweest
     Wat een toeval! Aan twee verschillende kanten van de wereld waren we beiden iets nieuws aan het ontdekken.[3]
  2. m/o: (medisch) een aanval van epilepsie
vervoeging van
toevallen

toeval

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toevallen
    • ... dat ik toeval. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be