toeval
- toe·val
- In de betekenis van ‘onvoorzien geval’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- samenstelling van toe en val , (stam van het werkwoord vallen) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toeval | toevallen |
verkleinwoord | (toevalletje) | (toevalletjes) |
toeval
- o: een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien of niet te berekenen is geweest
- ▸ Wat een toeval! Aan twee verschillende kanten van de wereld waren we beiden iets nieuws aan het ontdekken.[3]
- m/o: (medisch) een aanval van epilepsie
- [2] aanval
- toevalscijfer, toevalsfactor, toevalsgenerator, toevalsgetal, toevalskunst, toevalsmuziek, toevalstreffer, toevallig, toevallijder
1. een gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet te voorzien of niet te berekenen is geweest
2. een aanval van epilepsie
- ↑ "toeval" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ toeval op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
vervoeging van |
---|
toevallen |
toeval
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toevallen
- ... dat ik toeval.
- Het woord toeval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toeval" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be